1953 "Bob Angelo"-
Niek Engelschman
"Bob Angelo" talking
with Eigil Axgil in
Amsterdam 1953
©All photos by Axel Axgil
Homophilos/homophile - the origin of the term
"Bob Angelo"also visited Axgils in July 1949, learned about
Helmer Fogedgaards pen-name construction "Homo"+"philos"
and in the August -September 1949 number of "Vriendschaap" (below)
presented the variation "homophile", and later claimed the invention
of the word-construction, which Fogedgaard had used since January 1949 (above)
A German astrologer/doctor had used it in the 1920és, but both
Bob Angelo and Helmer Fogedgaard independently convinced
their respective readership to adopt the word, and miraculously they did.
the "Niek Engelschman,"-page
Niek Engelschman (1913-1988)
alias Bob Angelo
[I]
Bron: drs. J.N. Warmerdam & drs. P. Koenders. Cultuur en Ontspanning; het COC 1946-1966. Utrecht: Interfacultaire Werkgroep Homostudies, Rijksuniversiteit Utrecht, 1987 (publikatiereeks homostudies 10); pp. 55, 60, 62 en 383
Niek Engelschman, 1953
Nico Engelschman: 'Een tijdschrift blijft altijd papier.'
Nico Engelschman werd op 12 november 1913 in Amsterdam geboren. Hij was de oudste van vijf jongens. Zijn vader was handelsreiziger, zijn moeder huisvrouw. Van huis uit behoorde hij in feite politiek noch godsdienstig tot een bepaalde richting. Zijn vader was joods, zijn moeder lutheraans.
Na zijn gemengde huwelijk wilde de vader niets meer van de joodse godsdiensten gewoonten weten en ook de moeder was geen principieel protestantse vrouw. Engelschman zocht en vond zijn eigen weg. 'ik was erg geïnteresseerd in Marx en Trotsky, en in het bijzonder in de gebeurtenissen rond de Russische Revolutie, dat sprak me ten zeerste aan. Ik geloofde in een samenleving die op socialistische leest geschoeid zou zijn.' 1Engelschman bracht zijn lagere-school-periode in Amersfoort door in verband met zijn vaders werk. Medio jaren twintig verhuisde het gezin naar Amsterdam. Al snel daarna kwam Engelschman in het arbeidsproces terecht. Armoede door de werkloosheid van zijn vader maakte een middelbare schoolopleiding onmogelijk. Engelschman kreeg een baan als jongste bediende bij een exportmaatschappij op Nederlands-Indië. Tot de Japanners in 1942 Nederlands-Indië bezetten, werkte hij daar. In die tijd werd hij ook lid van Mercurius, de Algemene Nederlandsche Bond voor Handels- en Kantoorbedienden. Hij kwam in de jeugdbeweging van de bond terecht. Via de bond kwam Engelschman in aanraking met de A.JC en de SDAP. Zijn lidmaatschap zegde hij in 1932 op. Engelschman werd lid van de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP), een radicaal-socialistische partij die zich in 1932 van de SDAP had afgescheiden. In 1935 fuseerde de partij met een andere radicaal-socialistische partij, de Revolutionair Socialistische Partij van Henk Sneevliet, tot de RSAP. Het was een betrekkelijk kleine groepering van enkele duizenden mensen.
Met name de jeugd was actief in de RSAP. Engelschman werd secretaris van de Revolutionair Socialistische Jongeren. 'We organiseerden lezingen en studieweekends, waar dan aspecten van belangrijke socialistische voorgangers aan de orde werden gesteld. We discussieerden over het historisch materialisme, de Russische Revolutie, haar ontwikkeling, hoe zij op bepaalde punten uit de hand gelopen was en wat Lenin nu eigenlijk bedoeld had. Maar we deden ook dingen die voor elke jeugdbeweging typerend waren. We vonden het plezierig om er met elkaar een weekend op uit te trekken, naar een of andere jeugdherberg, te wandelen, muziek te maken, kortom gezellige dingen doen. Ik heb er een leuke tijd gehad en het heeft veel voor mijn zelfontplooiing betekend. Er werden ook lezingen gehouden over seksualiteit in navolging van Reich. Homoseksualiteit werd dan heel vaag aangestipt. In de jeugdbeweging leerde ik ook Last en Rot kennen. Ze werden gevraagd om lezingen te houden. Later begreep ik pas dat Last ook homoseksuele gevoelens had, hoewel ik dat had kunnen weten door zijn boek Zuiderzee, waarin dat aspect zeker naar voren kwam. Mijn gevoelens naar bepaalde jongens toe waren ook zeer bedekt. Het was toen zo makkelijk om je gevoelens te camoufleren, helemáál je gevoelens voor een bepaalde jongen. Automatisch, intuïtief voelde je aan dat je gevoelens toch niet geaccepteerd zouden worden; zélfs niet in dat libertaire milieu van de jeugdbeweging.' 2
In de jeugdbeweging werd de achttienjarige Engelschman verliefd op een jongen met wie hij, nadat de jongen verhuisd was, twee jaar lang, correspondeerde. 'Alle brieven, zoowel de zijne als die ik hem zond, zijn bewaard gebleven. Als ik ze doorlees moet ik glimlachen. Om de droefgeestigheid. en mijn verlangen naar Tom, van wien ik zooveel hield. Wat begreep ik van Tomasso Cavalieri, aan wien Michel Angelo zijn schoonste sonnet opdroeg, waaruit ik vaak regels als motto voor mijn brieven aan Tom ontleende!' 3 Engelschman werd ook op een andere jongen verliefd: Bob, aan wie hij goede herinneringen bewaarde.
Op vierentwintigjarige leeftijd werd hij zich volkomen van zijn homoseksuele gevoelens bewust. Het verlangen naar anderen en vooral naar 'de vriend' is enorm. 'Het vermoeide en teleurstellende zoeken naar "den" vriend blijft. Nog voor kort maakte ik een periode door van ijverig zoeken. Verstandige en humane dagen weekbladen, die "vraag- en aanbod" advertenties aannemen, waarin "vriend gezocht" e.d. voorkomen speurde ik regelmatig door. Brief na brief schreef ik, met tientallen maakte ik kennis. Tot dusver alles tevergeefs.' 4
Via een advertentie in het Wierings Weekblad, het Amsterdamse huis-aan-huis advertentieblad, leerde hij in 1938 een oudere homoseksuele man kennen, een academicus. Deze bracht Engelschman met andere homoseksuelen in contact, onder anderen Ellenberger. Via Ellenberger kwam hij in contact met Schorer, die hij tot twee keer toe bezocht. In die tijd begon hij zich ook te verdiepen in allerlei beroemde, onder anderen Griekse en Romeinse, homoseksuelen uit de westerse geschiedenis. Hij begon Couperus te lezen. 'Het werd me duidelijk dat er een heleboel beroemde homoseksuele schrijvers waren geweest, waarvan ik tot dan nauwelijks enig idee had. Homoseksualiteit was aan het einde van die jaren dertig nog een zeer moeilijke zaak. Je kon het woord zelfs nauwelijks uitspreken of je moest eigenlijk wel tonen dat je je geneerde om zulke woorden te gebruiken. Dat sprak mij ten zeerste aan. Ik had in die tijd namelijk al snel ontdekt dat er nog van alles mogelijk was en moest gebeuren, maatschappelijk gezien. Met alle bewondering die ik voor Schorer en zijn medewerkers had, had ik toch het idee dat het niet voldoende was. Er zou meer gedaan kunnen en moeten worden.' 5
Engelschman besloot zich hier volledig aan te wijden en met zijn politieke activiteiten te stoppen. Sal Santen, ook RSAP-lid, beschrijft hoe Sneevliet hem dit vertelde: 'ik heb gisteravond je vriend Nico bij me gehad. Hij wil uit de partij en uit de jeugdbeweging. [..] Het is geen politieke breuk. En een rustende schutter worden wil hij ook niet. Het ligt heel moeilijk. De jongeman is homosexueel, heeft hij me verteld, en voelt zich verschrikkelijk eenzaam tussen al die anders gerichten, vooral omdat hij zijn geaardheid moet verbergen. Nu wil hij iets gaan doen voor de rechten van de homoseksuelen, die hij een onderdrukte minderheid noemt en het misschien ook zijn. Ik heb hem mijn zegen gegeven.' 6
Via Schorer kreeg Stokvis de naam op van Engelschman. Stokvis vroeg hem of hij een autobiografie wilde schrijven. Dat resulteerde in autobiografie III in Stokvis' boek. De redelijk gunstige ontvangst van het boek vormde voor Engelschman de aanleiding om zijn idee dat er wat meer kon en moest gebeuren, uil te voeren. Samen met Ellenberger en Diekmann, zijn toenmalige persoonlijke vriend, ondernam hij stappen. In het najaar van 1939 verscheen een rondschrijven, waarin aangekondigd werd dat er een tijdschrift voor homoseksuelen zou komen. Het rondschrijven was ondertekend door Bob Angelo, het pseudoniem dat Engelschman voortaan gebruikte en waaronder hij bekend werd.
Toen de Duitsers in 1940 Nederland bezetten, kwam Engelschman in het verzet terecht. 'In de oorlog heb ik aan het verzet deelgenomen, maar dat vind ik eigenlijk een groot woord. Een van mijn broers en ik hebben joodse vrienden geholpen. Ze leven nog. Jef Last en Tom Rot, die ook in het verzet zaten, kwamen een keer in de week met anderen bij mij thuis vergaderen. Dat was vanaf 1943, toen ik aan de Keizersgracht ben komen wonen. Zelf heb ik toen deels bij mijn moeder deels bij derden ondergedoken gezeten.' 7 Vermoedelijk was Engelschman betrokken bij de verzetsgroep van de RSAP. De RSAP had ook banden met de Vonk-groep waar Last en Rot bij zaten.
In de jaren dertig was Engelschman lid geworden van een amateurtoneelgroep, die politiek noch godsdienstig georiënteerd was. In die tijd kreeg hij ook ambitie acteur te worden. In 1942 probeerde hij nog om op de toneelschool te komen. Hij werd niet toegelaten omdat hij twee joodse grootouders had. Hij mocht wel voor een half jaar hospitant worden. Daarna heeft hij bij toenmalig bekende acteurs lesgenomen; eerst bij Lou is van Gasteren en later bij Liane Saalborn.
Na de oorlog kwam hij bij de toneelgroep De vijfde mei werken. Het was een toneelgroep met mensen die allen principieel geweigerd hadden lid te worden van de Kultuurkamer. Sedertdien was hij dus beroepsacteur. 'In 1946 heb ik dat eigenlijk min of meer onderbroken, omdat dat vreselijke reizen met de bus me enorm ging tegenstaan. Het vak heb ik niet geheel en al vaarwel gezegd. Naast mijn COC-werk bleef ik altijd acteur. In het COC regisseerde ik zo nu en dan bepaalde produkties, die ter opluistering dienden van feestelijke bijeenkomsten. Later werkte ik ook voor radio en t.v.' 8
In 1946 begon Engelschman opnieuw met Levensrecht, maar een blad blijft altijd papier! Engelschman was geïnteresseerd in mensen persoonlijk. Hij vond dat mensen mensen moesten kunnen ontmoeten, mensen uit hun eigen gevoelswereld! 'De vereniging stond voor iedereen open. Het was echt niet een groep van louter intellectuelen. In de jaren vijftig groeide de groep van intellectuelen wel. Het kan heel goed dat mensen zich toen van het COC afwendden, omdat ze het COC te intellectualistisch vonden. We waren toch een Gideonsbende, door de bank genomen van goede komaf. We wisten wat we deden en waar we stonden. Voor de, laat ik zeggen, meer eenvoudigen van geest gold primair de erotiek. Waar kun je mensen ontmoeten, waar kun je relaties aangaan. De erotische kant heeft natuurlijk altijd een rol gespeeld. Dat was ook het succes van de eerste bijeenkomsten. Het waren ook vaak hele gewone jongens die zich met plezier hebben gewijd aan allerlei zaken die voor een bijeenkomst gedaan moesten worden. Ook zij hebben de vereniging mee opgebouwd.' 9 Ook Engelschman zelf bouwde de vereniging op als algemeen voorzitter, redacteur en directeur van het verenigingskantoor. Een groot deel van zijn leven stond in het teken van het COC. Op 7 december 1986 werden zijn moed en inzet beloond door een koninklijke onderscheiding, uitgereikt door minister E. Brinkman van WVC. In hem werden ook de talloze anderen die zich hebben ingezet voor het COC en daarmee de emancipatie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in Nederland, geëerd.
Noten
1. Het verhaal is grotendeels gebaseerd op een vraaggesprek van Warmerdam met Engelschman, 12 maart 1986.
2. Ibidem
3. Stokvis, B.J., De Homosexueelen. 35 autobiographieën. Lochem, 1939; p. 51
4. Idem, p. 52
5. Vraaggesprek Warmerdam met Engelschman, 12 maart 1986
6. Santen, S., Sneevliet, rebel. Amsterdam, 1971; p. 35
7. Vraaggesprek Warmerdam met Engelschman, 12 maart 1986
8. Ibidem
9. Ibidem
[II]
De Brug - 8 mei 1991
Een lange geschiedenis van brieven en bordjes
Rob Essers: "Ik ben waarschijnlijk de enige Nijmegenaar die zijn eigen straatnaam en huisnummer heeft uitgezocht."
RONDOM NIJMEGEN
NIJMEGEN - Geen gemeenteraads- vergadering of Rob Essers zit met gespitste oren op de tribune: "Ik heb wel eens de indruk beter op de hoogte te zijn dan de raadsleden zelf". Overheid, instellingen en bedrijven genieten de bijzondere belangstelling van de doctorandus in de publicistiek, vooral waar hij ze op de vingers kan tikken. Dan pakt hij pen en briefpapier om misstandjes te melden. Gemeente, verzekeringsmaatschappij en, om er maar eens een paar te noemen, ontvingen al honderden brieven van zijn hand.
IN HET MIDDELPUNT
door Annemieke Lourens
Zijn laatste project is geen klacht maar een opmerkelijk initiatief voor een emancipatiewijk in Nijmegen. Het leverde een gewichtige correspondentie op - "ik heb het pas nog gewogen" - van negenhonderd gram papier. De straatnamen zijn vorige week woensdag officieel geworden.
"Ik ben waarschijnlijk de enige Nijmegenaar die zijn eigen straatnaam en huisnummer heeft uitgezocht." Op 1 mei veranderde Rob Essers' adres aan de Oude Mollenhutseweg in Niek Engelschmanlaan. Dat heeft de gemeenteraad tenminste op 30 januari besloten. Maar als ik hem daags erna spreek, is zijn straatnaambordje nog niet verhangen. Wel heeft hij met een strippentang zijn nieuwe huisnummer zelf aangebracht. En gelukkig bleek de post zijn gewijzigde adres voor de officiële datum al moeiteloos te vinden.
Rob Essers betrok in 1986 één van de appartementen in het voormalig pensionaat Jonkerbos. Een projectontwikkelaar had het bos met de bebouwing opgekocht. Maakte de bestaande bebouwing geschikt voor bewoning en ontwierp plannen voor luxe dure koopwoningen. Nieuwe straten ontstonden op papier. Die moesten namen krijgen.
Test
Joke Smit, Harriet Freezer, Antoinette van Pinxteren, Clara Wichmann. Dat klinkt strijdbaar. Klopt, het zijn namen van voorvechtsters van vrouwenemancipatie. Benno Stokvis, Jaap van Leeuwen, Niek Engelschman. Nooit van gehoord. Toch passen zij perfect in het rijtje emancipatienamen. Het zijn strijders voor homo-emancipatie. Rob Essers: "Omdat ik er woonde, leek het me aardig dat zo'n sjieke buurt progressieve straatnamen zou krijgen."
De commissie straatnaamgeving wilde de straten liefst naar jonkers noemen, maar die waren er te weinig. Jonker In de Betouw had bijvoorbeeld al een straat. Met twee anderen bedacht Rob een plan. Om de kans van slagen zo groot mogelijk te maken, werd het "een gecombineerd pakket": deels voorvechtsters van vrouwenemancipatie, deels voorvechters van homo-emancipatie. Alleen vrouwennamen zou volgens de drie strategen teveel weerstand oproepen, alleen homo-namen ook. De combinatie was "een gouden greep".
De eerste brief werd verstuurd op 16 juni 1988. De drie waren benieuwd of de gemeente behalve met woorden ook progressief was met daden. Rob Essers: "Tenslotte waren er twee emancipatienota's verschenen, 'Marieke van Gemeentewegen' en 'Meer dan tolerantie'. Ons plan kostte niks, want naambordjes moesten er toch komen. Een aardige test."
De raad keurde in 1988 een deel van het voorstel goed, dat van de vrouwen. In een toelichting legde ze vast dat bij toekomstige projecten de mannen aan de beurt zouden komen. Aan de genoemde vrouwennamen voegde de commissie voor de straatnamen enkele toe, die van Wilhelmina Drucker, Annie Romein-Verschoor, Marga Klompé en Anna Blaman.
Niet met allemaal zijn de bedenkers even gelukkig. Rob Essers: "Anna Blaman is een miskleun van de commissie. Een toenmalige ambtenaar die Nederlands had gestudeerd, heeft toen ze van het plan hoorde, enthousiast uitgeroepen dat er mooi een straat naar haar lievelingsschrijfster vernoemd kon worden. Hoewel Blaman veel betekent voor vrouwenemancipatie, heeft zij er niet voor gestreden. Daarom vinden wij haar naam in een emancipatiewijk niet verdiend. Zij zou op haar plek zijn in een schrijversbuurt."
Ook de keuze van Marga Klompé strookte niet met de intentie van de drie. Zij betekent, zoals Blaman veel voor vrouwenemancipatie, maar hoort naar hun idee thuis in een buurt van staatslieden.
Toegangsweg
Tijdens de bouw van de wijk bleken er drie extra straten bij te komen. Sinds de raad de vrouwennamen had aangenomen, was Rob Essers blijven informeren na ar projecten waar de mannen konden worden vernoemd. Wat lag er meer voor de hand dan die aan de drie onvoorziene straten te schenken. In april 1989 nam de straatnamencommissie de voorgestelde namen over. De eerste bordjes werden medio 1989 aangebracht.
Een voorstel om de toegangsweg tot de wijk Emancipatielaan te noemen, vond geen weerklank bij de straatnamencommissie. Antoinette van Pinxteren kreeg de eer. Al duurde het wel enige bordjes voor haar naam er correct gespeld op stond.
Het duurde tot 30 januari van dit jaar voor de raad unaniem akkoord ging de overgebleven straten te noemen naar Niek Engelschman, oprichter van het COC, Benno Stokvis, schrijver van een geruchtmakend boek met 35 portretten van homoseksuelen en Jaap van Leeuwen, COC-bestuurder van het eerste uur. Het voorstel werd bij hamerslag aangenomen.
Rob Essers: "Ik weet zeker dat Ien Dales, er een opmerking over zou hebben gemaakt, in de trant van: Ik zie dat niemand spreektijd heeft aangevraagd, dat stelt mij zeer teleur. Diezelfde raadsvergadering werd er wel een half uur over tropisch hardhout doorgezaagd!"
Een dag later kwamen enkele raadsleden de brieven waarin het besluit werd meegedeeld persoonlijk brengen, "zo goed had ik de wind eronder."
Onderschrift
Om de bedoeling van de wijk te benadrukken, werd besloten tientallen brieven gingen over en weer - dat alle bordjes een onderschrift zouden krijgen: voorvechter vrouwenemancipatie of voorvechter homo-emancipatie. Hangende bordjes er af, bordjes met onderschrift er op.
De nieuwe huisnummering verliep evenmin vlekkeloos. Rob Essers diende er een voorstel voor in, alles keurig uitgetekend. Na uitvoering bleken de nummers in een andere volgorde aangebracht te zijn. Verkeerd. Hij belde naar de afdeling bevolking, waar een goedmoedige ambtenaar ver- zuchtte: "Men had beter meteen naar u kunnen luisteren." Robs commentaar: "Dat denk ik wel eens vaker."
En wat het nog niet hangen van de bordjes betreft: onvermoeibaar als hij is, zal dat wel weer bellen en schrijven worden.
[III]
ENGE MANLAAN
Daags na de verschijning van bovenstaand interview van Annemieke Lourens in De Brug van 8 mei 1991 werd de straatnaam op een van de borden beklad.
© 1995 Rob Essers, Nijmegen